Nadat hij God had gezien, voelde hij zich ongeveer een jaar echt goed. En toen voelde hij zich echt slecht. Erger nog dan ooit tevoren in zijn leven. Omdat het op een dag over hem kwam, begon hij zich te realiseren dat hij God nooit meer zou zien; Hij zou zijn hele resterende leven, decennia, misschien vijftig jaar, leven, en niets anders zien dan wat hij altijd had gezien. Wat we zien. Hij was slechter af dan als hij God niet had gezien.
(After he saw God he felt really good, for around a year. And then he felt really bad. Worse than he ever had before in his life. Because one day it came over him, he began to realize, that he was never going to see God again; he was going to live out his whole remaining life, decades, maybe fifty years, and see nothing but what he had always seen. What we see. He was worse off than if he hadn't seen God.)
Na een diepgaand moment met God te hebben ervaren, voelde het individu een gevoel van opgetogenheid dat ongeveer een jaar duurde. Deze ontmoeting zorgde voor een niveau van begrip en verbinding die hij nog nooit eerder had geweten. Deze gelukzaligheid veranderde echter in wanhoop als het besef dat een dergelijke ervaring niet zou herhalen. Hij begon te worstelen met het idee dat zijn resterende leven zou worden beperkt tot dezelfde alledaagse realiteit die hij altijd had geweten.
Deze epiphany leidde tot een diepe existentiële crisis voor hem. Het idee dat hij vele jaren zou leven zonder de mogelijkheid van een andere goddelijke ervaring, voelde hem zich verlaten meer verlaten dan voorheen. In feite creëerde de herinnering aan dat moment met God een gevoel van verlangen en verlies dat zijn bestaan overschaduwde, wat suggereert dat verlichting soms kan leiden tot een groter gevoel van leegte wanneer het vervaagt.