Ik staarde naar de gezichten van de dode studenten. Weet je, Zacharie, alleen kijkend naar ze, ik kan je niet vertellen welke tutsis waren, welke hutus. Precies! zei Deo in een luid gefluister. Blijkbaar zou men hier moeten fluisteren. En de moordenaars ook niet! De moordenaars konden het verschil ook niet zien, fluisterde Zacharie. Dus vragen ze. Omdat ze het niet kunnen vertellen. Wij zijn dezelfde mensen.
(I stared at the faces of the dead students. You know, Zacharie, just looking at them, I can't tell you which ones were Tutsis, which Hutus. Exactly! said Deo in a loud whisper. Evidently, one was supposed to whisper here. And neither could the killers! The killers couldn't see the difference, too, whispered Zacharie. So they ask. Because they can't tell. We are the same people.)
Het citaat weerspiegelt een aangrijpend moment van realisatie temidden van tragedie, en benadrukt de oppervlakkigheid van etnische onderscheidingen. Zacharie en Deo benadrukken hoe, in de dood, de identiteiten van de slachtoffers vervagen, die de gedeelde mensheid symboliseert die hun etnische achtergronden overstijgt, Tutsi of Hutu. Dit idee suggereert dat het geweld door de moordenaars voortkomt uit onwetendheid in plaats van enige intrinsieke verschillen tussen de mensen die ze hebben vermoord.
Dit gesprek onderstreept de diepgaande impact van civiel conflict, wat illustreert hoe diepgewortelde divisies kunnen leiden tot vernietiging, maar ook een waarheid onthult over de fundamentele eenheid van mensen. Het idee dat de moordenaars zelf opheldering over identiteiten vereiste, duidt op een tragische ironie in het geweld, wat illustreert hoe deze divisies uiteindelijk kunstmatig zijn. Dergelijke reflecties nodigen lezers uit om het belang van empathie en erkenning van gedeelde ervaringen bij het bevorderen van genezing en verzoening te overwegen.