In de jaren zestig was er een voorstel voor een "nationale databank", gericht op het verbeteren van de efficiëntie van de overheid door het delen van informatie tussen agentschappen te vergemakkelijken. Voorstanders geloofden dat het systeem met het juiste ontwerp op een onschadelijke manier zou kunnen functioneren, ondanks zorgen over potentieel misbruik. Zij betoogden dat waarborgen konden worden geïmplementeerd om verantwoordelijk gebruik te garanderen. Tegenstanders waren het echter heftig oneens, uit angst dat een dergelijk systeem uiteindelijk zou leiden tot verhoogde overheidscontrole en de erosie van burgerlijke vrijheden, die een politiestaat bestendigen.
Het debat rond het voorstel van de National Data Bank benadrukte de spanning tussen efficiëntie en privacy. Voorstanders benadrukten potentiële voordelen voor administratieve verbetering, terwijl critici alarmen verhoogden over het risico van toezicht en machtsmisbruik. Uiteindelijk hadden de critici de overhand, waardoor het initiatief blokkeerden, omdat ze vreesden dat geen enkele hoeveelheid regulering de nadelige gevolgen van gevestigde datasystemen op individuele vrijheden en maatschappelijk vertrouwen kon voorkomen.