De verteller in dit fragment onthult een diepe verbinding met zijn zintuigen en beweert dat alles wat hij waarneemt zich volledig echt voelt voor hem. Ondanks alle situaties die kunnen leiden tot een gevoel van onwerkelijkheid, benadrukt hij dat zijn ervaringen oprecht en levendig zijn. Deze erkenning spreekt tot een diepgaande kwetsbaarheid, omdat hij toegeeft dat hij volledig overgeleverd is aan zijn zintuiglijke ervaringen.
Bovendien reflecteert hij op zijn eigen menselijkheid, wat suggereert dat het toegeven dat momenten van verwarring of desoriëntatie toestaan sympathie kan opwekken. Uiteindelijk verwerpt hij dit idee echter en uitdrukt een grimmige eerlijkheid over zijn niet aflatende geloof in de realiteit van zijn percepties, zelfs wanneer ze worden beïnvloed door extreme omstandigheden, inclusief middelengebruik. Dit benadrukt zowel zijn isolatie als de intensiteit van zijn zintuiglijke betrokkenheid bij de wereld.