Het citaat weerspiegelt een kritisch perspectief op de aard van religie en haar relatie met goddelijkheid. De spreker geeft scepsis uit over de overtuiging dat God zich bezighoudt met menselijke acties, wat suggereert dat voor God alles gelijke betekenis heeft. Dit standpunt daagt het traditionele idee van religieuze moraliteit uit en stelt voor dat alle acties even geldig of ongeldig zijn in het goddelijke perspectief.
Bovendien benadrukt de vergelijking van religies met politieke partijen de mening van de auteur dat religieuze systemen zijn geconstrueerd rond menselijke idealen, net zoals politieke ideologieën voortkomen uit individuele economische filosofieën. Deze analogie benadrukt de geconstrueerde aard van geloofssystemen, wat suggereert dat ze meer over menselijk bestuur dan goddelijke bezorgdheid kunnen gaan.