Om het maan- en zonnejaar gesynchroniseerd te houden, werd ongeveer elke drie jaar een schrikkelmaand toegevoegd. Deze make-upmaand heette Veadar. Hij zat dus vast aan een Joodse kalender die varieerde en een maanjaar dat soms varieerde en dan als het ware opnieuw moest worden gekalibreerd met de zonnejaarcyclus. Hoe moest hij iets uitvinden op basis van een kalender met verschillende jaarlengtes? Geen wonder dat Sir Robert Anderson ervoor had gekozen een Noachadisch jaar van driehonderdzestig dagen te hanteren! Niets anders leek te werken.
(order to keep the lunar and solar year synchronized, an intercalary month was added every three years or so. This makeup month was called Veadar. So he was stuck with a Jewish calendar that varied and a lunar year which sometimes varied and then had to be recalibrated, so to speak, with the solar yearly cycle. How was he supposed to figure out anything based upon a calendar which had varying year lengths? No wonder Sir Robert Anderson had chosen to use a Noahadic year of three-hundred-and-sixty days! Nothing else seemed to work.)
De Joodse kalender werd geconfronteerd met uitdagingen bij het handhaven van de synchronisatie tussen het maan- en zonnejaar. Om dit aan te pakken werd ongeveer elke drie jaar een schrikkelmaand met de naam Veadar toegevoegd, maar dit zorgde voor variatie in de kalender. Als gevolg hiervan kon het maanjaar aanzienlijk verschillen, wat tot complicaties leidde bij het vertrouwen op een kalender die geen consistente jaarlengte had.
De keuze van Sir Robert Anderson om een Noahadisch jaar van 360 dagen te gebruiken onderstreept de moeilijkheid om een stabiel raamwerk te vinden. Met de schommelingen van de Joodse kalender en de noodzaak van herkalibratie met de zonnecyclus was het begrijpelijk waarom hij de voorkeur gaf aan een vast systeem. De complexiteit van de variërende jaarlengtes maakte het betrouwbaar bijhouden van de tijd een lastige taak.