In deze passage van "Catch-22" door Joseph Heller wordt een aalmoezenier geconfronteerd met militaire functionarissen die hem beschuldigen van verschillende niet-gespecificeerde misdaden. De kapelaan drukt zijn verwarring uit en verklaart dat hij zijn schuld niet kan bepalen zonder de aanklachten tegen hem te kennen. Dit benadrukt de absurditeit van de situatie, omdat de ambtenaren lijken te opereren onder een vermoeden van schuld in plaats van het onschuldige principe totdat het schuldig is gebleken.
De kolonel en majoor concluderen snel dat de kapelaan schuldig moet zijn, simpelweg omdat de beschuldigingen aan hem zijn gekoppeld, wat een gebrekkig en chaotisch militair rechtssysteem aantoont. Hun redenering weerspiegelt de overkoepelende thema's van het boek en laat zien hoe autoriteitscijfers de logica en billijkheid vaak verlaten ten gunste van willekeurige oordelen. Dit scenario illustreert de satire van bureaucratie en de absurditeiten van oorlog, die centraal staan in het verhaal van Heller.