In Philip K. Dick's "The Golden Man", spreekt de verteller een diepe woede uit tegenover het concept van de dood en het lijden van zowel mensen als dieren. De emotionele onrust die hij ervaart wanneer hij een huisdier verliest, drijft hem tot een intense confrontatie met God en onthult zijn overtuiging dat goddelijke nalatigheid heeft bijgedragen aan de chaos en pijn in de wereld. Dit perspectief benadrukt een diepe frustratie met het onrecht van het leven en een verlangen naar verantwoording.
De woede van de verteller overstijgt persoonlijk verdriet, wijzend op een bredere kritiek op vooraf bepaalde zondeheid en lijden. Hij betoogt dat de mensheid is misleid over de aard ervan, wat suggereert dat mensen niet inherent zondig zijn, maar eerder slachtoffers van omstandigheden die hen tot wanhoop hebben gedreven. Zijn verlangen om God te confronteren weerspiegelt een verlangen naar begrip en een uitdaging voor wat hij beschouwt als een gebrekkig moreel kader dat de mensheid heeft opgelegd.