Ender hield niet van vechten. Hij hield niet van Peters soort, de sterke tegen de zwakke, en hij hield ook niet van zijn eigen soort, de slimme tegen de domme.
(Ender didn't like fighting. He didn't like Peter's kind, the strong against the weak, and he didn't like his own kind either, the smart against the stupid.)
In 'Ender's Game' worstelt Ender Wiggin met zijn gevoelens over conflicten en competitie. Hij keurt de aard van kracht af, vooral in situaties waarin de sterken de zwakken domineren. Deze morele houding onthult zijn diepe gevoel van empathie en eerlijkheid, en benadrukt de tol die dergelijke gevechten van alle betrokkenen eisen. Ender voelt zich steeds ongemakkelijker bij het idee dat macht wordt gebruikt om anderen te onderdrukken, wat zijn interne strijd weerspiegelt met de verwachtingen die in een oorlogszuchtige samenleving aan hem worden gesteld.
Bovendien strekt Enders kritiek zich uit tot de dynamiek binnen zijn eigen groep, aangezien hij een verontrustende neiging waarneemt bij de intelligenten om de minder capabele mensen uit te buiten. Deze dualiteit van kracht, zowel fysiek als intellectueel, levert een aangrijpend commentaar op de ethiek van leiderschap en conflict. Vanuit het perspectief van Ender daagt het verhaal traditionele noties van overwinning en moed uit, en spoort het lezers aan om na te denken over de morele implicaties van hun daden in een wereld die wordt bepaald door concurrentie en machtsverschillen.