Fabriekslandbouw vertegenwoordigt niet alleen de daad van het doden van dieren, maar ook een diepe minachting voor hun individualiteit en natuurlijke vereisten. In dit systeem worden dieren ontdaan van hun inherente waarde als bewuste wezens, gereduceerd tot louter grondstoffen. Dit perspectief onthult een aanzienlijk moreel falen in hoe we wezens behandelen die onze planeet delen, met een bredere ethische crisis in onze landbouwpraktijken.
Matthew Scully beweert dat hoewel de fabriekslandbouw misschien niet de meest ernstige misdaad is, het opvalt als het ernstigste onrecht dat we dieren toebrengen. De implicaties van deze behandeling gaan verder dan louter fysieke schade; Het betwist onze verantwoordelijkheden tegenover andere wezens en hun rechtmatige bestaan. Het werk van Scully vraagt om een herevaluatie van onze relatie met dieren en dringt aan op mededogen en genade in hoe we ermee omgaan.