Het personage reflecteert op de ontkoppeling tussen zijn zelfperceptie en zijn werkelijke leeftijd, die nu tweeënveertig is. Hij voelt zich verbijsterd terwijl hij worstelt met het verstrijken van de tijd en hoe snel het lijkt te zijn weggegleden van hem. Elk jaar dat voorbijgaat, draagt bij aan een groeiend besef dat hij niet kan afstemmen op het levendige beeld van zichzelf dat nog steeds in zijn geest woont. Dit gevoel van verlies laat hem verbaasd en verbijsterd terwijl hij probeert de veranderingen te begrijpen die de tijd hem heeft veroorzaakt.
Terwijl hij een glimp van zichzelf opslaat in foto's, wordt hij getroffen door het grimmige contrast tussen zijn jeugdige geest en zijn fysieke uiterlijk. Gedachten ontstaan vragen hoe deze transformatie plaatsvond, waardoor hij zich humoristisch afvraagt of iemand zijn jeugdige zelf heeft weggenomen en het heeft vervangen door zijn huidige vorm. Ondanks de onvermijdelijke veranderingen die het leven met zich meebrengt, lijkt hij zich af te leggen aan de stroom van de tijd en de realiteit van veroudering, waardoor het wordt geaccepteerd met een gevoel van ontslag.