Geluk is een intrinsiek onderdeel van de menselijke natuur, duidelijk in individuen van alle leeftijden en situaties. De auteur suggereert dat ons verlangen naar geluk een erfenis is van onze voorouders die vóór de herfst de gelukzaligheid van Eden hebben ervaren. Dit diepgewortelde verlangen brengt ons ertoe een leven te verwerpen vol zonde, lijden, monotonie en een gebrek aan doel, omdat we inherent iets meer bevredigend zoeken. Als het menselijk bestaan uitsluitend werd gevormd door natuurlijke selectie, zou er geen reden zijn om te verlangen naar een oude staat van geluk die we nooit volledig hebben geweten.
In plaats daarvan merken we dat we verlangen naar een geïdealiseerde versie van Eden, zelfs als we er alleen een glimp van vangen in ons leven. Deze nostalgie trekt ons naar een hoop op een beter bestaan en weerspiegelt een collectieve herinnering aan geluk, wat suggereert dat onze zoektocht naar vreugde een fundamenteel aspect is van mens zijn. Het nastreven van geluk is niet alleen een persoonlijke reis, maar een integraal onderdeel van ons gedeelde erfgoed.