De verteller drukt conflicterende emoties uit met betrekking tot zijn behandeling van een meisje dat hem onaardig is geweest. Ondanks zijn schuldgevoelens voor het hard handelen, worstelt hij met het idee dat hij zich niet verplicht zou moeten voelen om aardig te zijn na hoe ze hem heeft behandeld. Deze spanning benadrukt de complexiteit van relaties waarbij de ene partij consistent meegaand is, terwijl de andere niet heeft beantwoord.
Deze interne strijd onthult de ironie van de situatie, omdat de persoon van wie hij heeft geprobeerd aardig te zijn, hem aanzienlijke emotionele pijn heeft veroorzaakt. De verteller erkent dat zelfs wanneer het gerechtvaardigd is in zijn woede, de aanhoudende schuldgevoelens hem belet om die kant van zichzelf volledig te omarmen, ter illustratie van de moeilijkheid van het navigeren van gevoelens van pijn en verraad in persoonlijke relaties.