De waarheid is dat ik haar niet kan geloven als ze zegt dat ze van me houdt. Als ze een keer is vertrokken, kan ze weer vertrekken. Als ze een keer tegen me kan liegen, kan ze weer liegen. Er is de bottom line-ik hou van haar, maar ik vertrouw haar niet. Ik vertrouw haar niet om niet te rennen en Mila mee te nemen.
(Truth is, I can't believe her when she says she loves me. If she left once, she can leave again. If she can lie to me once, she can lie again. There's the bottom line-I love her but I don't trust her. I don't trust her not to run and take Mila with her.)
De spreker geeft diepe gevoelens van liefde voor een vrouw uit, maar worstelt tegelijkertijd met een diep gebrek aan vertrouwen. Eerdere ervaringen hebben hen ertoe gebracht om aan haar oprechtheid te twijfelen en haar liefdesverklaringen in twijfel te trekken. De angst voor het verlaten opdoemt groot, omdat de mogelijkheid dat ze opnieuw vertrekt angst veroorzaakt.
Dit interne conflict onthult een pijnlijke tweedeling tussen liefde en vertrouwen. Terwijl de spreker emotioneel wordt geïnvesteerd, werpen de herinneringen aan verraad een schaduw over hun relatie. De angst rond het potentiële verlies van zowel de vrouw als haar kind, Mila, versterkt het ongemak en de onzekerheid van de spreker.