Over het algemeen bel ik haar elke avond, en we praten een uur, wat vijfenveertig minuten van mij is, en vijftien minuten van haar roeren haar thee, dat ze steilt met het soort Zen-geduld dat boeddhisten jaloers zou maken en vervolgens door hun afgunst ademt en vervolgens voorbij hun afgunst komt.
(In general, I call her every night, and we talk for an hour, which is forty-five minutes of me, and fifteen minutes of her stirring her tea, which she steeps with the kind of Zen patience that would make Buddhists sit up in envy and then breathe through their envy and then move past their envy.)
De verteller beschrijft een nachtelijke telefoonroutine met een vrouw, waar het grootste deel van het gesprek wordt gedomineerd door zijn gedachten en verhalen. De vrouw daarentegen draagt minimaal bij aan het gesprek en neemt vaak de tijd om haar thee voor te bereiden, wat haar rustige en geduldige houding benadrukt. Haar langzame en opzettelijke benadering om de thee -stands in schril contrast met de meer gehaaste communicatiestijl van de verteller te verdiepen.
Dit moment weerspiegelt niet alleen de dynamiek van hun relatie, maar dient ook als een meditatie over mindfulness. Het Zen-achtige geduld van de vrouw met haar thee-voorbereiding roept bewondering op en suggereert een dieper begrip van aanwezigheid en eenvoud, die de verteller lijkt te waarderen, ondanks zijn neiging om de stilte te vullen met zijn eigen woorden.