Het leven is kort, dacht hij. Kunst, of iets niet het leven, is lang, strekt zich eindeloos uit, zoals betonnen worm. Plat, wit, losgemaakt door een doorgang erover of erover. Hier sta ik. Maar niet langer.
(Life is short, he thought. Art, or something not life, is long, stretching out endless, like concrete worm. Flat, white, unsmoothed by any passage over or across it. Here I stand. But no longer.)
De hoofdrolspeler reflecteert op de beknoptheid van het leven in contrast met de tijdloosheid van kunst. Hij beschouwt kunst als een permanente armatuur, onverzettelijk en onaangeroerd, verwant aan een lang, vlak oppervlak dat door de tijd blijft bestaan. Deze metafoor onderstreept een gevoel van duurzaamheid in een wereld die vluchtig aanvoelt.
Op dit moment erkent hij zijn aanwezigheid in een enorme uitgestrektheid, maar zijn bestaan voelt vluchtig. De beelden van de "betonnen worm" suggereert iets dat, hoewel langdurig, de levendigheid en gladheid mist die voortkomt uit ervaring of interactie. Dit roept een diepgaand gevoel van eenzaamheid op temidden van de blijvende essentie van kunst.