In deze passage reflecteert het personage op de beknoptheid van het leven in vergelijking met de blijvende aard van de kunst, die hij vergelijkt met een lang, plat en ongeraffineerd stuk beton. Deze contemplatie onthult een gevoel van existentieel bewustzijn, omdat hij erkent dat hoewel het leven vluchtig is, kunst het vermogen heeft om voor onbepaalde tijd uit te strekken, momenten vast te leggen buiten hun tijdelijke bestaan.
Als hij tot dit besef komt, neemt hij een sieraad en plaatst hij het in zijn jaszak, waardoor een verbinding met zowel de materiële als de artistieke aspecten van het leven symboliseert. De handeling om de sieraden op te bergen kan een verlangen suggereren om iets zinvols vast te houden, zelfs in het gezicht van de vergankelijkheid van het leven en de grimmige realiteiten die in zijn wereld worden gepresenteerd.