In deze passage benadrukt de auteur het belang van het begrijpen van de aard van vrijheid en eigendom. Wanneer individuen ten onrechte geloven dat ze dingen bezitten die buiten hun controle liggen, hebben ze zich opgezet voor teleurstelling en frustratie. Dit misverstand leidt tot klaagzang en schuld gericht op anderen, waaronder het goddelijke. Dus het herkennen van wat echt eigen is, helpt innerlijke vrede en autonomie te behouden.
bovendien suggereert de tekst dat door de grenzen van iemands controle te erkennen en te accepteren dat de bezittingen van andere mensen echt van hen zijn, een persoon conflicten en lijden kan vermijden. Dit duidelijke onderscheid bevordert een gevoel van bevrijding, omdat het voorkomt dat externe factoren macht hebben over iemands emotionele toestand. Op deze manier stelt het omarmen van deze wijsheid individuen in staat om het leven te navigeren zonder de last van schuld of negatieve gevoelens jegens anderen, wat leidt tot een sereen bestaan.