Rosie haatte haar gouden krullen. Toen ze oud genoeg was om minimale gesprekken te voeren, trokken de kleine, schattige volwassenen zachtjes aan de zachte krullen en vertelden haar wat een mooi klein meisje ze was. Ze staarde naar dit soort volwassenen en zei: ik ben niet mooi. Ik ben intelligent. En moedig. De volwassenen dachten meestal dat dit lief was, wat haar alleen maar boos maakte, misschien gedeeltelijk omdat ze de waarheid sprak, hoewel het op drie- of vierjarige leeftijd lastig was om onderscheid te maken tussen dapper en roekeloos.
(Rosie hated her curly golden hair. When she was old enough to hold minimal conversations, the itsy-bitsy-cutesycoo sort of grown-ups would pull the soft ringlets gently and tell her what a pretty little girl she was. She would stare at this sort of grown-up and say, I am not pretty. I am intelligent. And brave. The grown-ups usually thought this was darling, which only made her angry, perhaps partly because she was speaking the truth, although it was tricky to differentiate between brave and foolhardy at three or four years old.)
Rosie had een sterke hekel aan haar gouden krullen. Als kind had ze vaak contact met volwassenen die liefdevol aan haar lokken trokken en haar schoonheid complimenteerden. Ondanks deze complimenten was Rosie er vast van overtuigd dat haar waarde niet in haar uiterlijk lag, maar in haar intelligentie en moed. Haar assertiviteit leek de volwassenen echter te amuseren, wat haar frustratie alleen maar aanwakkerde.
Op zo'n jonge leeftijd worstelde Rosie met complexe gevoelens over moed en dwaasheid, waardoor het een uitdaging was om haar eigen emoties volledig te begrijpen. In plaats van de oppervlakkige lof te accepteren, koos ze ervoor om haar innerlijke kwaliteiten te benadrukken, als weerspiegeling van een diepere strijd met identiteit die verder gaat dan de maatschappelijke verwachtingen die aan jonge meisjes worden gesteld.