In de passage daagt Tolkien de perceptie van de moderniteit uit die het bestaan van motorauto's met een grotere realiteit gelijkstelt dan de fantastische wezens van zijn schepping, zoals centaurussen en draken. Hij vindt het absurd dat mensen door mensen gemaakte constructies als meer "levend" zouden beschouwen dan natuurlijke elementen zoals paarden of bomen. Dit weerspiegelt zijn satirische houding tegen degenen die zijn fantasierijke wereld afwijzen als louter escapisme.
Tolkien benadrukt de oppervlakkigheid van industriële creaties en contrasteert ze met de diepte en wonder van de natuur en mythologie. Door fabrieksschoorstenen af te beelden als 'arme verouderde dingen', nodigt hij lezers uit om te heroverwegen wat ware realiteit en vitaliteit vormt, zijn literaire werk te verdedigen als een legitieme verkenning van een rijk, fantastisch rijk vergeleken met de alledaagse aspecten van het moderne leven.