De passage beschrijft een diepgaand gevoel van stilte dat de omgeving van Isidore omhult. Deze stilte wordt afgebeeld als een krachtige, bijna tastbare kracht die voortkomt uit elk object om hem heen. Het suggereert een doordringende leegte die fysieke aanwezigheid overstijgt, resoneert van de versleten apparaten, het vervallen tapijt en de rottende muren. Elk element in zijn omgeving draagt bij aan deze overweldigende stilte, waardoor de impact ervan op zijn bewustzijn wordt versterkt.
Deze stilte lijkt de verlatenheid en het verval van het leven en de omgeving van Isidore te symboliseren. Het vervangt de levendigheid van de realiteit door een onheilspellende stilte die de zintuigen verdooft. De verwijzing naar gebroken machines en het gebrek aan functionaliteit benadrukt een wereld ontdaan van warmte en verbinding, waarbij zelfs de overblijfselen van technologie geen leven of geluid brengen. Over het algemeen legt het de spookachtige vervreemding vast die de ervaring van Isidore in een dystopische omgeving definieert.