Zo waar is het en zo verschrikkelijk ook dat tot een bepaald punt de gedachte of het zicht van ellende onze beste affecties inschakelt; Maar in bepaalde speciale gevallen, voorbij dat punt, doet het dat niet. Ze vergissen wie zou beweren dat dit onveranderlijk is, dit is te wijten aan het inherente egoïsme van het menselijk hart. Het komt eerder voort uit een zekere hopeloosheid van het verhelpen van overmatig en organisch ziek. Voor een gevoelig wezen is medelijden zelden niet pijn. Een wanneer eindelijk wordt waargenomen dat een dergelijk medelijden niet kan leiden tot effectieve hulp, gezond verstand. De ziel is er vanaf.
(So true it is, and so terrible, too, that up to a certain point the thought or sight of misery enlists our best affections; but, in certain special cases, beyond that point it does not. they err who would assert that invariable this is owing to the inherent selfishness of the human heart. It rather proceeds from a certain hopelessness of remedying excessive and organic ill. To a sensitive being, pity is not seldom pain. An when at last it is perceived that such pity cannot lead to effectual succor, common sense bides the soul be rid of it.)
Het citaat reflecteert op de complexe aard van menselijk compassie en de emotionele reacties die we hebben op het lijden. Het suggereert dat hoewel we vaak een sterk gevoel van empathie voelen voor mensen in nood, dit gevoel overweldigend en pijnlijk kan worden wanneer het lijden onoverkomelijk lijkt. Op een gegeven moment kan ons medeleven zelfs veranderen in een last, waardoor we onszelf los kunnen losmaken van de bron van verdriet om ons eigen emotionele welzijn te beschermen.
Bovendien daagt het citaat het idee uit dat menselijk egoïsme dit detachement verklaart. In plaats daarvan stelt het dat de moeilijkheid om diepgaand lijden te verlichten, bijdraagt aan onze emotionele terugtrekking. Het besef dat ons medelijden geen echte verandering kan beïnvloeden, kan leiden tot een rationele reactie waarbij we onszelf proberen te distantiëren van de pijn. Dit onderstreept de spanning tussen ons aangeboren verlangen om te helpen en de beperkingen waarmee we worden geconfronteerd wanneer ze worden geconfronteerd met diepgaande ellende.