Het personage reflecteert op haar diepgewortelde woede en erkent dat het afkomstig is van haar in plaats van gericht op anderen, inclusief een kind. Deze woede is schadelijk voor haar relaties, wat suggereert dat het haar vermogen om compassie te tonen belemmert. Ze erkent dat leven met deze woede niet duurzaam is en een wens uitgesproken om het te overwinnen, zelfs overwegen om hulp te zoeken om vooruit te komen.
Terwijl ze pijnlijke herinneringen confronteert, komt ze tot een belangrijk besef: hoewel ze het verleden niet kan veranderen of de pijn die ze heeft ervaren niet ongedaan maakt, heeft ze de kracht om de impact op haar leven te verlichten. Door te leren haar verleden te accepteren, hoopt ze een manier te vinden om de pijn te verzachten en te genezen, waardoor haar huidige en toekomstige relaties worden verbeterd.