De verteller reflecteert op zijn minachting voor een bepaalde buurt, en voelt een diep gevoel van bekendheid en ongemak vanwege de repetitieve aard over de hele wereld. Dit is een plek waar hij ooit is ontsnapt, met behulp van zijn unieke vaardigheden om los te komen van de grenzen van dit alledaagse bestaan. Nu terugkeert, wordt hij geconfronteerd met gevoelens van nostalgie vermengd met weerstand tegen de gelijkheid die hem omringt.
Ondanks zijn afkeer van het milieu, staat hij zich in de mensen die het bewonen, en erkent ze als slachtoffers van hun omstandigheden. Ze zijn de 'ordenaden', gevangen in een leven dat ze niet hebben gekozen en niet kunnen veranderen, wat schuldgevoel in hem uitlokt. Hun uitdrukkingen weerspiegelen verdriet en ontslag en symboliseerden de emotionele tol van gevangen zitten in een cyclus die hij wist te ontsnappen. Door hun grimmige gezichten ziet hij de pijn van een leven in plaats van authentiek geleefd.