In dit fragment reflecteert de auteur over het plezier dat is afgeleid van het introduceren van vrienden in de fijnere taaldetails, met name door het gebruik van een woordenboek. Deze handeling wordt afgebeeld als een subtiele vorm van verfijning, wat een bepaald niveau van kennis en humor aangeeft. De auteur waarschuwt echter tegen het overtuigen van deze praktijk, omdat dit kan leiden dat anderen er een als pedant of overdreven uitgebreid beschouwen.
Uiteindelijk benadrukt de passage de balans tussen intelligentie en nederigheid. Hoewel het heerlijk kan zijn om kennis te delen, is er een risico om pretentieus te lijken als iemand erop staat constant iemands woordenschat te presenteren. Daarom moet het uitvoeren van deze activiteit oordeelkundig worden gedaan om de luchtige en plezierige aard van gesprekken te handhaven.