Het citaat weerspiegelt de contrasterende perspectieven op het leven en bezit tussen een baby en een oudere persoon. Een pasgeborene komt de wereld binnen met gebalde vuisten, die een natuurlijk instinct symboliseert om alles te begrijpen en eigendom van de wereld om hen heen te claimen. Deze beelden benadrukt de onschuld en gretigheid van een kind, die een gevoel van rechten en hoop op wat het leven te bieden heeft belichaamt.
In sterk contrast vertrekt een oudere persoon meestal het leven met open handen, waardoor een diepgaande realisatie symboliseert dat materiële bezittingen en aardse prestaties uiteindelijk voorbijgaan. Deze overgang van klemmen naar openheid betekent de wijsheid die gedurende een leven lang is gewonnen, wat illustreert dat ware vervulling voortkomt uit begrip dat we niets met ons kunnen nemen als we sterven. Het benadrukt het belang van ervaringen en relaties boven materiële rijkdom.