Hij voerde vaak aan dat menselijke intelligentie meer problemen was dan het waard was. Het was destructiever dan creatief, meer verwarrend dan onthullend, meer ontmoedigend dan bevredigend, hatelijker dan liefdadigheid.
(He often argued that human intelligence was more trouble than it was worth. It was more destructive than creative, more confusing than revealing, more discouraging than satisfying, more spiteful than charitable.)
In zijn reflecties op menselijke intelligentie suggereert de auteur dat het de neiging heeft om meer problemen te veroorzaken dan oplossingen. Hij stelt dat intelligentie vaak gekoppeld is aan destructieve neigingen in plaats van constructieve, wat resulteert in verwarring in plaats van duidelijkheid. Dit perspectief impliceert een diepe scepsis ten opzichte van de waarde van het menselijk denken en redeneren.
Bovendien benadrukt het argument de emotionele en ethische dimensies van intelligentie, wat suggereert dat het kan leiden tot negativiteit in plaats van positiviteit. De neiging tot intelligentie om te bevorderen over liefdadigheid schetst een somber beeld van de menselijke natuur, wat aangeeft dat de mogelijkheden van de geest kunnen leiden tot ontevredenheid en ontmoediging, waardoor potentiële voordelen worden overschaduwd.