In zijn zwartste uren twijfelde Stone aan het nut van alle gedachte en alle intelligentie. Er waren momenten dat hij jaloers was op de laboratoriumratten waarmee hij werkte; Hun hersenen waren zo eenvoudig. Zeker, ze hadden niet de intelligentie om zichzelf te vernietigen; Dat was een bijzondere uitvinding van de mens.
(In his blackest hours, Stone doubted the utility of all thought, and all intelligence. There were times he envied the laboratory rats he worked with; their brains were so simple. Certainly, they did not have the intelligence to destroy themselves; that was a peculiar invention of man.)
Op zijn donkerste momenten merkte Stone dat hij zich in twijfel trok over de waarde van menselijk denken en intelligentie. Hij voelde zich overweldigd en gedesillusioneerd en overwoog de complexiteit van menselijke redenering en de destructieve neigingen die het kan bevorderen. Dit perspectief leidde hem tot een vreemde afgunst van de laboratoriumratten die hij bestudeerde, wiens hersenen gewoon functioneerden zonder de last van diepe reflectie.
Stone's reflecties benadrukken een diepgaand conflict binnen de mensheid: ons vermogen tot intellect brengt zowel innovatie als potentieel voor zelfvernietiging. In tegenstelling tot het eenvoudige bestaan van ratten, hebben mensen het unieke vermogen om een dualiteit te creëren en te vernietigen die zwaar op steen weegt in zijn tijd van wanhoop.