Ik laat de eeuwigheid aan u over; Want wat is de mens dat hij de levensduur van zijn God moet leven?
(I leave eternity to Thee; for what is man that he should live out the life-time of his God?)
In de "Moby-Dick" van Herman Melville weerspiegelt het citaat een diepe existentiële contemplatie met betrekking tot de aard van de mensheid in vergelijking met het goddelijke. De verteller brengt een gevoel van nederigheid over en herkent de uitgestrektheid van de eeuwigheid die tot een hogere kracht behoort. Dit houdt in dat het menselijk leven in zijn beperkte overspanning onbeduidend is in vergelijking met het eeuwige bestaan van God.
De verklaring roept diepgaande vragen op over doel en bestaan. Het suggereert dat mensen niet moeten veronderstellen om het geheel van het leven of het universum te begrijpen in de korte tijd die ze hebben, en dringt aan op een overgave aan een transcendentaal begrip dat het menselijk begrip overtreft.