Het personage in deze reflectie overweegt de essentie van het metabolisme en vergelijkt het met een brandende oven die het leven voedt. Terwijl hij zich realiseert dat wanneer het metabolisme stopt, het leven dat ook doet, hij het traditionele idee van de hel uitdaagt. In plaats daarvan beschouwt hij de hel als een koude plaats, verstoken van warmte en vitaliteit, die het contrasteert met de hitte en het gewicht van een levend lichaam.
Hij internaliseert zijn strijd tegen de zwaartekracht en het verlies van zijn vitaliteit en erkent dat zonder een vernieuwing van zijn geest zijn hitte voor altijd zal verdwijnen. Deze erkenning van verval leidt hem ertoe het bredere lot van het universum te overwegen en troost te vinden in het feit dat hij niet alleen is in deze reis naar onvermijdelijke verandering.