In het decennium na de goedkeuring van de grondwet werden de definities van verraad en opruiing steeds dubbelzinniger. Zonder de duidelijkheid die historische precedenten zouden kunnen bieden, bevonden zowel federalisten als Republikeinen zich in een tumultueuze omgeving van wederzijds vermoeden. Ze worstelden om het eens te zijn over de oorspronkelijke bedoelingen van de Amerikaanse revolutie en de implicaties van de grondwet, wat leidde tot verhoogde politieke verdeeldheid.
Dit gebrek aan consensus creëerde een chaotisch politiek landschap waar de beschuldigingen bloeiden, en elke factie interpreteerde de regels in hun voordeel. De afwezigheid van een verenigend centrum bevorderde een gevoel van verwarring en conflict, ter illustratie van de uitdagingen waarmee de jonge natie in haar basisjaren werd geconfronteerd. De strijd voor duidelijkheid weerspiegelde bredere spanningen die de toekomst van de Amerikaanse politiek zouden vormen.