Warmste klimaten maar verzorg de waanste tanden: de tijger van Bengalen gehurkt in gekruide bosjes van onophoudelijk besluit. De hemel de meest voorkomend maar mand de dodelijkste donderlanden: prachtige Cuba kent tornado's die nooit tamme noordelijke landen hebben geveegd.
(Warmest climes but nurse the cruellest fangs: the tiger of Bengal crouches in spiced groves of ceaseless verdure. Skies the most effulgent but basket the deadliest thunders: gorgeous Cuba knows tornadoes that never swept tame northern lands.)
In Herman Melville's "Moby-Dick" wordt een aangrijpend contrast getrokken tussen schoonheid en gevaar in de natuur. De warme, weelderige omgevingen, zoals de gekruide bosjes van Bengalen, worden afgebeeld als koesterende felle wezens zoals de tijger, die de dubbele aard van het leven in tropische klimaten benadrukken.
Evenzo worden de levendige luchten van locaties zoals Cuba beschreven als mooi, maar toch in staat om verwoestende stormen en tornado's los te laten, met de nadruk op de onvoorspelbare en vaak gewelddadige krachten die dergelijke schoonheid kunnen begeleiden. Deze juxtapositie dient om lezers eraan te herinneren dat Allure en Peril vaak naast elkaar bestaan in de natuurlijke wereld.