Het citaat benadrukt een fundamentele mentaliteitsverschuiving tussen nemen en geven. Het suggereert dat de houding van een discipel moet worden gericht op vrijgevigheid in plaats van eigenbelang. In plaats van zich te concentreren op het maximaliseren van het behoud van rijkdom of middelen, moet de prioriteit zijn om iemands vermogen om bij te dragen en anderen te ondersteunen te vergroten.
Bovendien moedigt het citaat een voortdurende herbeoordeling van onze vrijgevigheid aan. Wanneer we ons op hun gemak voelen met ons huidige niveau van geven, betekent dit een moment om onszelf uit te dagen om nog meer te doen. Dit weerspiegelt een groei -reis, waarbij het vergroten van onze vrijgevigheid overeenkomt met diepere waarden van service en altruïsme, in plaats van zelfgenoegzaamheid.