Een goede werkdefinitie van fanatisme is dat je zo overtuigd bent van je standpunten en beleid dat je er zeker van bent dat iedereen die zich ertegen verzet, ofwel dom en bedrogen moet zijn, ofwel een bijbedoeling moet hebben. We zijn vandaag de dag een natie waar bijna iedereen in de publieke belangstelling bij elke uiting blijk geeft van fanatisme.
(A good working definition of fanaticism is that you are so convinced of your views and policies that you are sure that anyone who opposed them must be either stupid and decieved or have some ulterior motive. We are today a nation where almost everyone in the public eye displays fanaticism with every utterance.)
Fanatisme kan worden gedefinieerd als de extreme overtuiging in iemands overtuigingen, wat leidt tot de veronderstelling dat degenen die het er niet mee eens zijn ofwel dwaas zijn of een verborgen agenda hebben. Deze mentaliteit creëert een gepolariseerde omgeving waarin verschillende meningen niet alleen worden uitgedaagd, maar ook worden afgedaan als inherent gebrekkig. Een dergelijk perspectief vermindert betekenisvol discours en compliceert maatschappelijke interacties.
In de moderne context komt deze eigenschap van fanatisme veel voor onder degenen die in de publieke belangstelling staan, zoals benadrukt door Orson Scott Card in zijn boek ‘Empire’. Publieke figuren uiten vaak starre standpunten, waardoor een sfeer wordt bevorderd waarin dialoog wordt vervangen door verdeeldheid. Deze verschuiving vernauwt het spectrum van acceptabele discussies en moedigt een cultuur van intolerantie ten opzichte van alternatieve standpunten aan.