Ik spuugde op de christelijke God. Toen de blanke God met de Spanjaarden aankwam, brachten de Indianen fruit en maïskoekjes en chocolade neer. De witte christelijke god ging verder met het afsnijden van hun handen. Was hij niet verantwoordelijk voor de christelijke veroveraars? Ja, dat was hij. Elke God is verantwoordelijk voor zijn aanbidders.
(I spit on the Christian God. When the White God arrived with the Spaniards, the Indians brought down fruit and corncakes and chocolate. The White Christian God proceeded to cut their hands off. He was not responsible for the Christian conquistadors? Yes, he was. Any God is responsible for his worshippers.)
Het citaat weerspiegelt een diepe wrok jegens de christelijke God, waarbij het geweld wordt toegebracht dat inheemse mensen door Spaanse veroveraars wordt toegebracht. De spreker benadrukt een historisch perspectief waarbij in plaats van compassie de christelijke God werd geassocieerd met wreedheid. Het daagt het idee uit dat goddelijke cijfers zijn vrijgesteld van de acties van hun volgers, met het argument dat elke godheid de verantwoordelijkheid draagt voor de in hun naam gepleegde daden.
Deze bewering roept kritische vragen op over de kruising van geloof en moraliteit, wat suggereert dat goddelijke goedkeuring individuen niet van hun gewelddadige acties kan vrijgeven. Door de beelden van geschenken van de inheemse bevolking aan te roepen, contrasteert de spreker hun vrijgevigheid met de destructieve aard van kolonisatoren, waardoor een grimmige kloof is tussen het heilige en de profaan in de context van het kolonialisme.