Aan de overkant van de Faith Community Church een paar dozijn oude mensen, kom hier om in aanhangwagens te wonen en in de zon te sterven, houden een gebed zingen. Ik kan ze niet horen en wil het niet. Wat ik kan horen zijn af en toe coyotes en een constant refrein van "Baby the Rain Must Fall" uit de jukebox in de slangenruimte naast de deur, en als ik ook die stervende stemmen zou horen, zou die Midwestern -stemmen die naar dit maanland worden getrokken voor een aantal onvoorstelbare atavistische riten, rots van agenten voor mij, ik zou mijn eigen reden verliezen.
(Across the road at the Faith Community Church a couple of dozen old people, come here to live in trailers and die in the sun, are holding a prayer sing. I cannot hear them and do not want to. What I can hear are occasional coyotes and a constant chorus of "Baby the Rain Must Fall" from the jukebox in the Snake Room next door, and if I were also to hear those dying voices, those Midwestern voices drawn to this lunar country for some unimaginable atavistic rites, rock of ages cleft for me, I think I would lose my own reason.)
De passage beschrijft een scène buiten de Faith Community Church waar oudere individuen zich verzamelen in trailers, die deelnemen aan een gebed zingen. De verteller drukt een desinteresse uit in de geluiden van de gebedsgroep, in plaats daarvan gericht op de spookachtige geluiden van coyotes op de achtergrond en de muziek van een nabijgelegen jukebox. Deze combinatie van leven en dood benadrukt de isolatie van ouderen in dit verlaten landschap.
De vermelding van "stervende stemmen" en "Midwestern Voices" roept een gevoel van melancholie op, wat suggereert dat deze mensen zich in deze kale omgeving hebben teruggetrokken om redenen die onduidelijk blijven. De verteller vreest dat als ze zich volledig zouden onderdompelen in de sombere sfeer, ze hun greep op de realiteit kunnen verliezen. Deze reflectie illustreert de spanning tussen de levendigheid van het leven en de onvermijdelijkheid van de dood in die setting.