Het citaat benadrukt de onderlinge verbondenheid van literaire inspiratie tussen dichters en schrijvers. Het suggereert dat een dichter niet moet aarzelen om te putten uit de prestaties van degenen die vóór en naast hem kwamen. In plaats van dit als plagiaat te zien, stelt de auteur dat het een natuurlijk onderdeel is van het creatieve proces om de ideeën en inzichten van anderen op te nemen en voort te bouwen.
Door dit te doen, kunnen kunstenaars iets belangrijks en origineels maken. Het idee is dat grootheid voortkomt uit samenwerking en het delen van middelen binnen een literaire gemeenschap. Dus in plaats van zichzelf te isoleren, bevordert het omarmen van de collectieve prestaties van voorgangers innovatie en draagt het bij aan het zich ontwikkelende tapijt van literatuur.