Ik weet nu dat bijna iedereen zich zoiets vroeg of laat afvraagt en wat hij of zij ook doet, maar een van de gemengde zegeningen van twintig en eenentwintig zijn en zelfs drieëntwintig is de overtuiging dat niets zoals dit niet zo is, aldus het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het tegendeel, ondanks het feit dat ze ooit eerder iemand hebben overkomen.
(I know now that almost everyone wonders something like that, sooner or later and no matter what he or she is doing, but one of the mixed blessings of being twenty and twenty-one and even twenty-three is the conviction that nothing like this, all evidence to the contrary notwithstanding, has ever happened to anyone before.)
In haar essay 'slungelt naar Bethlehem', reflecteert Joan Didion over de universele ervaring van het ondervragen van iemands plaats in de wereld, vooral tijdens de jonge volwassenheid. Ze benadrukt dat mensen vaak worstelen met existentiële twijfels, uit angst dat hun worstelingen uniek zijn, ondanks de realiteit dat velen soortgelijke gevoelens delen. Deze introspectie is gebruikelijk bij degenen in hun vroege jaren twintig, die zich misschien geïsoleerd voelen in hun ervaringen, zelfs wanneer ze omringd zijn door anderen.
Didion benadrukt de complexiteit van de jeugd en wordt het weergegeven als een tijd gekenmerkt door zowel verwarring als zelfontdekking. Het gevoel dat iemands emotionele onrust is, is ongekend, ongeacht het bewijs van het tegendeel, illustreert de intensiteit van de overtuigingen van de jeugd. Deze gemengde zegeningen van de jeugd creëren een gevoel van zowel identiteit als vervreemding, waardoor individuen in een schijnbaar chaotische wereld inzicht moeten zoeken.