De Romeinse historicus Tacitus, die rond 98 na Christus schreef, merkte op dat de Germaanse stammen een duidelijke identiteit leken te handhaven, onaangeroerd door huwelijk met andere volkeren. Zijn perspectief beschouwde hen als een unieke en pure natie, met een vroege kijk op etnische integriteit. De verslagen van Tacitus weerspiegelen een bewondering voor de waargenomen culturele en fysieke uniekheid van de Duitsers, die bijdroeg aan de mythologie rond hun oorsprong.
Martin Luther probeerde in een soortgelijke geest de Duitse identiteit te vestigen door een genealogische afkomst terug te traceren naar Adam en hem te herkennen als de voorouderlijke figuur voor christenen. Dit idee van een directe afkomst versterkte niet alleen de nationale trots onder Duitsers, maar verbeterde ook de perceptie van hun culturele en religieuze betekenis in de context van de Europese geschiedenis. Het werk van Sykes duikt op hoe dergelijke historische verhalen het begrip van afkomst en identiteit in Groot -Brittannië en Ierland hebben gevormd.